Het succes van taijiquan in China in de 19e eeuw

Printvriendelijke versiePrintvriendelijke versie

door Marc Heyvaert - Studiecentrum voor Taiji


In de 19e eeuw evolueerde taijiquan van een krijgskunst die door een clan op het Chinese platteland werd beoefend tot een kunst met esoterische elementen die tot in de entourage van de keizer hoog in aanzien stond. Dit artikel is gebaseerd op het werk van prof. Douglas Wile.

Inleiding

In 1983 liet Prof. Douglas Wile ons een eerste keer proeven van de overgeleverde klassieke Taijiquan (tai chi chuan of taichi) teksten in T 'ai-chi Touchstones : Yang Family Secret Transmissions. Alhoewel deze teksten in China reeds lange tijd gekend waren, o.a. door de publicatie van de boeken van Yang Chengfu, was het voor vele Westerlingen een eerste contact met de rijke historische traditie en mystieke traditie van taijiquan.

Gedurende de laatste jaren is in China veel veranderd en naarmate de Chinese maatschappij zich verder aanpast aan een Westers kapitalistisch model wordt ook de informatiemaatschappij stilaan een realiteit. Een gevolg hiervan is dat een aantal teksten, na lange jaren een ondergronds bestaan te hebben gekend, terug aan de oppervlakte komen. Het is zeker dat sommige van deze bronnen niet onverdacht zijn en misschien zelfs volledig vervalst, maar heel wat teksten zijn zonder de minste twijfel authentiek.

Professor Wile publiceerde onlangs Lost T'ai-ch'i Classics from the Late Ch'ing Dynasty, een eerste stap in een werk dat veel omvattender zal zijn. Hij biedt ons hierin de vertaling van een aantal teksten die nooit eerder werden gepubliceerd samen met een nieuwe vertaling van een groot aantal gekende teksten. Daarnaast probeert hij ook een logische verklaring te vinden voor de populariteit van Taijiquan bij de Chinese elite in de late 19e en vroege 20e eeuw. In dit artikel laat ik u kennis maken met een paar van zijn ideeën, o.a. nieuwe theorieën over het leven van Yang Lu Chan en over de belangrijke rol die de families Wu en Li speelden bij de ontwikkeling en popularisatie van taijiquan. De verantwoordelijkheid voor alle vergissingen en onnauwkeurigheden in deze tekst t.o.v. van het werk van professor Wile neem ik volledig op mij.

China in de 19e eeuw

De 19e eeuw was voor China een bewogen periode waarin zich heel wat maatschappelijke veranderingen aankondigden. De Manchu\'s die de Qing dynastie hadden gevestigd in 1644 waren nog steeds aan de macht, maar hun regime had te kampen met corruptie en immobilisme, ten gevolge van een grote bureaucratisering. De maatschappij zat nog gevangen in een grotendeels feodale structuur, gebaseerd op landeigendom. Van een bevolking van ongeveer 300 miljoen mensen waren er slecht 5% grondeigenaar. Er was ook een groot tekort aan intellectuelen. Slechts 250.000 Chinezen hadden voldoende gestudeerd om zich geletterd te noemen en slechts 25.000 onder hen hadden een hoger diploma. Dit was dus respectievelijk slechts 0,1% en 0,01% van de bevolking.

Ondertussen stond de rest van de wereld niet stil. In het Westen was de industriële revolutie begonnen aan een grondige hervorming van de maatschappij en hierdoor werd de basis gelegd van een technologische suprematie. De Britten zaten in het Verre Oosten op het toppunt van hun macht . Vrije handel werd door hen beschouwd als een absoluut recht en het verlangen van de Manchu\'s om China te bewaren zoals het vroeger was komt in die context zelfs wat pathetisch over. Ook waren er in China Westerse missionarissen actief, die met hun geloof de essentie zelf van de Chinese identiteit, het Confucianisme, schenen te bedreigen. Wile beschrijft de situatie als volgt :

Het cultureel zelfbeeld van China was er nog steeds een van superioriteit. De gedachte dat China in het midden van de wereld lag, speelde nog een grote rol. Het hoofd bieden aan de zwermen nieuwe barbaren die van over de zee het rijk bedreigden, terwijl de \'oude\' barbaren eigenlijk nog op de drakentroon zaten was een complexe politieke en psychologische beproeving. De Manchu tijger, zelf oud en verzwakt, bewaakte jaloers de beenderen van het oude karkas dat China was geworden tegen de jonge jakhalzen die aan de poorten stonden te drummen.

Op militair vlak waren de Britten ook duidelijk de meerdere van het Chinese Keizerrijk, zoals de Chinezen mochten ondervinden tijdens de Opium Oorlogen. De lijst van Chinese nederlagen en de concessies die zij als gevolg hiervan moesten doen is werkelijk indrukwekkend en het gezichtsverlies moet enorm geweest zijn.

Na de oorlog in van 1839 moest China het verdrag van Nanking ondertekenen en speelde het zo Hong Kong kwijt en vijf andere vrijhavens, moest het oorlogsschade betalen, een maximum invoer tarief van 5% aanvaarden, Groot-Brittannië de status van meest bevoorrechte handelspartner verlenen en missionarissen de vrije toegang tot het Keizerrijk garanderen. Nog niet tevreden vielen de Britten en de Fransen in 1856 terug aan en veroverden zij Kanton in 1858 en Beijing in 1860. Aangelokt door de duidelijke tekenen van zwakte van het Chinese Keizerrijk veroverde Japan een paar Chinese eilanden en vielen ze Korea en Formosa binnen. De Russen forceerden toegang tot Manchurije in 1860 en een Chinees-Russische oorlog dreigde even in 1880. In 1883 vielen de Fransen Taiwan aan en in 1894 brak de oorlog met Japan uit en dit leidde tot het verlies van Korea en Taiwan.

Ondertussen was door het invoeren van opium door de Britten en Fransen een enorme ondergrondse economie ontstaan. Voor al deze opium werd betaald met zilver dat nu heel schaars was geworden. De economie stagneerde en de Chinese bevolking kwam stilaan terecht in een spiraal van verarming en verslaving aan opium.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat in het binnenland opstanden uitbraken. Overal waren er geheime sekten en groepen, soms met zeer utopische ideeën. In het begin van de jaren vijftig mobiliseerde de Taiping rebellie, een deels religieus geïnspireerde beweging, vele miljoenen mensen. Zij vestigden een staat in de staat gebaseerd op terreur.

Taijiquan voor de 19e eeuw

Over de oorsprong van de krijgskunst Taijiquan weten we eigenlijk zeer weinig. Er circuleren wel verschillende theorieën, maar hoe meer je die bestudeert en naast elkaar legt, hoe onbetrouwbaarder ze lijken. Natuurlijk speelt de Chen clan uit Chenjiagou een belangrijke rol, maar het naburige dorp, Zhaobao is minstens even belangrijk te noemen. Traditioneel wordt Chen Wanting (17e eeuw), een gepensioneerde militair, genoemd als de persoon die de principes van Chi Jiguang (1528-87) omzette in een praktische krijgskunst. Maar in Chenjiagou werden verschillende stijlen beoefend. Ook vandaag kent men er nog Pao Chui, een stijl die meer overeenkomsten vertoont met externe stijlen dan met Taijiquan (tai chi chuan of taichi). Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat door een externe beïnvloeding, ergens gedurende de 18e eeuw, de oorspronkelijke Chen stijl veranderde in iets dat meer op Taijiquan lijkt, maar zeker is men niet.

Ook een tweede theorie, die het ontstaan toeschrijft aan het genie van Zhang San Feng, blijkt op weinig of niets gebaseerd. In de eerste plaats is niemand zeker over welke Zhang het gaat, want er zijn wel drie kandidaten voor de titel, telkens uit andere historische periode. De enige historische verwijzing naar Zhang en een mogelijke krijgskunst is een passage uit Epitaaf voor Wang Zheng-nan van Huang Zong Xi uit 1680.

De Shaolin Tempel is beroemd voor zijn vechtmonniken. Maar hun krijgskunst benadrukt enkel de aanval en hierdoor krijgt een tegenstander de mogelijkheid een tegenaanval op te zetten. Dan is er ook de zogenaamde Interne Stijl, die verstilling gebruikt om beweging te controleren en waarmee je gemakkelijk je tegenstanders kan overwinnen. We noemen Shaolin de Externe Stijl. De Interne Stijl ontstond bij Zhang San Feng uit de Sung Dynastie. San Feng was een Daoïst op zoek naar de Onsterfelijkheid die in het Wudang gebergte woonde. Keizer Xui Zong liet hem ontbieden, maar de wegen waren onbegaanbaar en hij kon niet komen. Die nacht kreeg hij in een droom in een visioen een krijgskunst aangeboden van de Oorlogsgod en de dag erna doodde hij wel honderd bandieten.

De theorie dat Zhang de uitvinder van Taijiquan (tai chi chuan of taichi) zou zijn werd waarschijnlijk in de 19e eeuw ontwikkeld en de waarschijnlijke reden hiervoor heeft te maken met de zoektocht van China naar haar eigen identiteit en verleden. Het is zeker dat Wu Yu Xiang deze stelling poneerde en Li I Yu ook, althans in 1867. In een latere tekst van zijn hand, gepubliceerd in 1881 beweert hij dat de uitvinder niet gekend is.

Bij gebrek aan betere historische bronnen en vooral tegen de achtergrond van de vele legendes en de bezoedeling van het terrein door de amateur historici die, vaak met een eigen agenda, de geschiedkundige waarheid geweld aandeden, zullen wij ons van elke verdere speculatie onthouden en ons ten volle concentreren op de 19e eeuw en de twee families die, elk met hun eigen inbreng, Taijiquan promoveerden van een obscure, landelijke krijgskunst naar een discipline met rijke filosofische betekenis die door de rijke en machtige Chinese elite zonder reserve werd geadopteerd.

De Familie Wu

De Familie Wu behoorde tot de betere klasse van Yongnian (een Regio gelegen in Hebei, in een vruchtbare landbouwstreek). Grootvader Ta-Yung was een militair die op latere leeftijd koos voor een leven van studie en eenvoud. Zo groot werd zijn zelfopoffering, dat hij het grootste gedeelte van zijn fortuin weggaf. Zijn zoon Lieh stierf op een vrij jonge leeftijd en liet zijn vrouw achter met 3 zonen : Cheng Ching, Ju Ching en Yu Xiang. Deze sterke vrouw, bleef een toegewijde weduwe gedurende 65 jaar. Zij voedde haar zonen op om te behoren tot de intellectuele elite. China kende in de 19e eeuw nog een systeem van moeilijke staatsexamens als enige manier om een carrière van ambtenaar te kunnen uitbouwen. Cheng Ching (1800-84) behaalde zijn Provinciaal Diploma toen hij 34 jaar oud was. Zijn Beijing Diploma behaalde hij pas 18 jaar later toen hij al 52 was. (Hij was trouwens de enige geslaagde in Yongnian tussen 1851 en 1859! Zijn broer Ju Ching (1802-85) was 38 toen hij slaagde voor zijn Beijing Diploma en dat was 15 jaar na het behalen van zijn Provinciaal Diploma. Beide broers kregen vervolgens een post als ambtenaar aangeboden : Chen Ching werd magistraat van een Regio en Ju Ching werd secretaris op het ministerie van Justitie in Beijing.

Wu Yu Xiang (1812?-80?) was ook een geletterd man, maar geen ambtenaar. Hij bleef thuis en lette op de familiezaken. Toch is zijn bestaan redelijk mysterieus omdat we zeer weinig van hem weten, althans weinig dat onderbouwd is door externe documenten. In de 19e eeuw hadden de meeste streken, steden en dorpen hun eigen Kronieken, die periodiek werden uitgegeven en waar lokaal nieuws werd in weergegeven. Over bepaalde families werd uitgebreid geschreven, en vaak kwamen er biografieën van bekende personen in voor, examenresultaten werden erin gepubliceerd, enz. Na 1860 was Cheng Ching zelf redacteur van de Yongnian kroniek. Maar ondanks deze mogelijkheid om de familie extra in de verf te zetten werd er nooit iets gepubliceerd over Yu Xiang. De kroniek zwijgt eveneens in alle talen over Taijiquan (tai chi chuan of taichi). Dit is zeer bevreemdend, omdat vanaf 1850 de drie broers actief met deze discipline bezig waren, zowel met het beoefenen zelf als met de theoretische kant van deze krijgskunst.

Toen ze jong waren hadden de Wu's waarschijnlijk reeds een krijgskunst aangeleerd, een externe stijl. Maar vechten was geen prioriteit bij de Wu's : studeren ging voor. Rond 1850 ontmoet Yu Xiang Yang Lu Chan, die op dat ogenblik in de apotheek van Chen Dehu werkt. Deze apotheek was echter gevestigd in een gebouw dat eigendom was van de Wu's en waarschijnlijk kwam op die manier, toevallig, een ontmoeting tussen Yu Xiang en Lu Chan tot stand. De Wu's gingen in de leer bij Yang. Het is niet duidelijk of het echt geklikt heeft tussen de Wu's en Yang Lu Chan. Een paar jaar daarna waren Cheng Ching en Ju Ching vertrokken naar hun respectievelijke posten bij de Administratie en het is ook zeker dat Yu Xiang in 1852 naar Chenjiagou reisde om er Taijiquan te leren. Hij geraakte echter maar tot in Zhaobao en tot bij Chen Chingping die daar verbleef. Hij studeerde bij Chingping gedurende 40 dagen, reisde terug naar Yongnian en ontwikkelde de Wu (Yu Xiang) stijl. (Door de latere associatie met de Hao familie wordt deze stijl ook wel eens de Hao stijl genoemd). In datzelfde jaar werden ook de "zoutwinkel manuscripten" ontdekt in Wu Yang in de provincie Henan, in een Regio die door Cheng Ching werd bestuurd. Na deze periode wordt nergens nog gesproken over enige associatie tussen de Wu's en Yang, behalve dat Wu Ju Ching Yang zou geïntroduceerd hebben in bepaalde kringen in Beijing. Er schijnt alleszins sprake geweest te zijn van een soort breuk want Yang Lu Chan wordt zowat doodgezwegen. Twee feiten om dit te illustreren:

  • Wu Yu Xiang kan zijn liefde voor Taijiquan niet overbrengen op zijn 5 zonen, noch op zijn 12 kleinkinderen. Hij heeft wel een neef, Li Yi Yu die zijn liefde deelt en een toegewijde leerling wordt. Deze schrijft later over Taijiquan en geeft in een voorwoord kort de geschiedenis van deze discipline weer. In dit relaas heeft hij het wel over Wang Zhong Yue (vermeende auteur van de Zoutwinkel Manuscripten) en over de Chen clan, maar naar Yang Lu Chan wordt verwezen als een zekere Yang, zonder veel verdere details, zodat we moeten aannemen dat Yang naar het verdomhoekje was verwezen. Hij vermeldt wel dat Wu Yu Xiang niet veel van Yang leerde en daarom naar Chenjiagou trok.
  • In de plaatselijke Kronieken was er meestal ook een rubriek over beroemde lokale personen. De Kroniek van Yongnian, die onder redactie van Cheng Ching tot stand kwam, vermeld in een rubriek Mannen met een bijzonder talent een plaatselijke krijgskunstenaar, Wang Fu-Sheng. We lezen over hem dat hij uit Gaogu afkomstig was, een uitstekend krijgskunstenaar was en meer dan duizend leerlingen had. Het is toch zeer bevreemdend dat een Yang Lu Chan, een ander lokale krijgskunstenaar, drager van een bijzondere interne stijl en met een sterke reputatie in Beijing (Yang de Onoverwinnelijke!) niet eens vermeld wordt, terwijl er zogenaamd een bijzondere relatie tussen hem en de Wu's zou zijn.

De gebroeders Wu waren alledrie sterk geïnteresseerd in Taijiquan, niet alleen in de toepassingen, maar ook, en misschien bovenal in de esoterische, alchemistische en filosofische elementen van de Taijiquan theorie. Tegen de achtergrond van de onzekere en gevaarlijke 19e eeuw was het misschien niet opportuun daarmee te koop te lopen.

Wu Yu Xiang was de geletterde zakenman die thuis bleef en zijn vrije tijd besteedde aan zijn filosofisch-martiale hobby. We kunnen enkel gissen of hij ook betrokken was bij één van de vele geheime genootschappen waarvan op dat ogenblik de populariteit sterk toenam. Misschien werd er binnen de Familie beslist dat de carrière van de twee broers met een officiële functie, niet in het gedrang mocht komen en dat het beter was over bepaalde dingen te zwijgen? Dat Wu Yu Xiang geen van zijn zonen of kleinzonen zijn kunnen leerde en dat de de juiste relatie met Yang Lu Chan wordt verzwegen, zijn zaken die slechts moeilijk te verklaren zijn vanuit een logische redenering.

Het verhaal van Yang Lu Chan (1799-1872)

Yang Lu Chan was van eenvoudige boeren afkomst en was niet geletterd. Hij verbleef meer dan 30 jaar in Chenjiagou en leerde er Taijiquan (een bepaalde Chen Stijl) van Chen Chang Xin. In vele boeken vind je het verhaal terug dat hij als jonge man, onder de indruk van de krijgskunst van één van de Chen clan leden, naar Chenjiagou zou zijn gereisd om er vervolgens via een list Taijiquan te leren. Een onderdeel van de list was dat hij zich als dienstbode liet aanwerven in het huishouden van Chen Chang Xin. De waarheid is echter veel prozaïscher. Yang was van een erg arme afkomst en als kind werd hij, tegen kost en inwoon en misschien een kleine som geld, uitbesteed in een soort van lijfeigenschap aan Chen Chang Xin. Dat de relatie tussen hem en zijn meester zo goed werd dat deze hem Taijiquan leerde is zeker een deel van het verhaal, maar het andere deel, dat van de quasi slavernij, werd later door de familie Yang gewijzigd. Zij hadden toen contact met de betere kringen in Beijing, en een boerenafkomst, een grootvader die lijfeigene was geweest en ongeletterd was, pasten niet in het gewenste plaatje.

Dit doet natuurlijk geen afbreuk aan de verdiensten van Yang Lu Chan. Zijn talent moet bijzonder groot zijn geweest. Hij slaagde er niet alleen in zich voldoende te onderscheiden tegenover zijn meester om de kans te krijgen een krijgskunst aan te leren die normaal enkel aan clanleden werd geleerd. Maar later transformeerde hij de kunst van de Chen's tot een eigen stijl. Waarschijnlijk was hij enorm hard voor zichzelf en lag de sleutel van zijn succes in deze harde trainingen. Het is geweten dat hij voor zijn zonen een zeer harde meester was en beweerde dat je bitter moest proeven (=chi ku, een Chinese uitdrukking om aan te geven dat meite doen vaak gepaard gaat met pijn en ongemak) om een goede krijgskunstenaar te worden.

De kunde van Yang was legendarisch. Dankzij de introductie van de Wu's kon Lu Chan naar Beijing afreizen, maar zijn succes in de hoofdstad heeft hij grotendeels aan zijn eigen kunnen te danken. Nooit ging hij uitdagingen uit de weg, steeds overwon hij zijn tegenstander, ondanks het feit dat hij eerder klein en tenger gebouwd was. Zijn bijnaam was Yang de Onoverwinnelijke. Vandaar dat zijn onderricht zo gewenst was en dat hij het in vrij korte tijd schopte tot trainer van de Keizerlijke lijfwacht en van de Keizerlijke Prinsen.

De Populariteit van krijgskunsten in China

China kent een grote traditie van krijgskunsten. Het is zeker dat daar goede historische redenen voor zijn. De Noord-Chinese vlakte was een rijk landbouwgebied. In het verleden werd deze streek meermaals beschouwd als een rijpe vrucht die maar moest worden geplukt. China heeft dan ook zijn deel gehad van invasies van barbaarse stammen (uit het Noorden). Maar ook intern was het ver van een veilig land. In de laatste eeuwen zorgden bepaalde culturele elementen, zoals polygamie, ervoor dat het overschot aan mannen tegen de 20% aanliep. Dit was een rijke voedingsbodem voor rebellies, smokkelaars, bandieten, bedelaars, enz. Uit dit simpel gegeven groeide de noodzaak om transporten over de weg (geld, waardepapieren, goederen, enz.) te beschermen en ook de gewassen op het veld stonden onder constante bewaking. Krijgskunsten waren dus economisch noodzakelijk en er bestonden bijna overal lokale milities die door lokale verantwoordelijke magistraten werden geleid en getraind. Er was dus zowel voor de mannen van een gewone afkomst als voor de intellectuele elite een noodzaak om vechttechnieken aan te leren.

Daarnaast werden de traditionele krijgskunsten in het algemeen, en de Interne Stijlen in het bijzonder, beschouwd als een deel van de culturele erfenis van de Ming cultuur. Er was zeker een revival van oude Chinese waarden aan de gang. In de 19e eeuw zien wij dat de intellectuele klasse reageert tegen de vele aanvallen en beledigingen door vreemde mogendheden door het principe van Zelfversterking te propageren. Dagelijks werd aan de lijve ondervonden dat de Westerse technologie (vooral de militaire) sterker was dan de Chinese, maar dit mocht niet leiden tot het klakkeloos aannemen van alles wat uit het Westen kwam. China zou terug sterk worden door de studie van het Chinese gedachtegoed als primordiaal te blijven benadrukken, maar voor alle praktische zaken zou naar het Westers model worden gegrepen. Maar de resultaten van deze strategie vielen niet mee en vanuit deze redenering is het te begrijpen dat velen werden teruggeworpen op de microkosmos van hun eigen lichaam en op dat niveau wel wilden slagen. Vandaar de revival van alle traditionele Chinese kunsten, zoals o.a. kalligrafie en schilderkunst.

Gek genoeg is er ook een parallel te trekken tussen de Romantische Stroming in het Westen en deze revival van Chinese waarden. In beide gevallen is het een reactie op een zekere vervreemding. In het Westen door de toenemende industrialisering, in China door de vele externe schokken en toenemende invloed van het Westen. In het Westen zien wij een hele generatie van jonge aristocraten die vluchten in een droomwereld en in een subcultuur en wordt kunst gebruikt als medium om eigen doelstellingen van zelfontplooiing na te streven. In China vinden wij jonge intellectuelen die naast hun officiële taken, privé de hoogst persoonlijke weg (dao) naar zelfontplooiing opgaan die Taijiquan (en andere Interne Stijlen) hen aanbiedt.

Conclusie

Vandaag beoefenen vele miljoenen mensen, overal in de wereld, Taijiquan. De verspreiding van deze krijgskunst begint pas echt in de 19e eeuw en is niet alleen te wijten aan een aantal toevallige gebeurtenissen. In China was er reeds een goede voedingsbodem aanwezig om deze discipline aantrekkelijk te maken. Het verhaal van de Familie Wu is voldoende gedocumenteerd om ons een inzage te geven in de redenen die de elite mocht hebben om zich vol overgave op Taijiquan te storten. De familie Wu is een belangrijke factor in de ontwikkeling van Taijiquan (tai chi chuan of taichi) geweest, maar het succes van Yang Lu Chan in Beijing, waar hij als eenvoudige boerenzoon doordrong tot de hoogste niveaus, bewijst dat er meer aan de hand was en dat de belangstelling voor zijn kunnen algemeen was.

In 1911, bij de val van het Chinese Keizerrijk, was er al een vrij grote groep van invloedrijke mensen actief bezig met Taijiquan, openlijk en in het geheim. De verdere evolutie van deze discipline en de explosie aan belangstelling in de 20e eeuw is vanuit deze context volledig te verklaren.